Liturgische teksten

Psalm 118 - Bewerking: Peter van 't Riet - 2011

Psalm 118 behoort tot de zogenaamde koningspsalmen, psalmen die een rol speelden bij de troonsbestijging van de koningen van Israël. De inhoud is karakteristiek voor de visie van Israël op het koningschap. Niet alleen moet de koning een rechtschapen persoon zijn, maar ook moet hij toestemming vragen aan de hogepriester om de tempel te mogen betreden. Daarmee wordt in essentie bedoeld dat de koning niet boven de wet (deTora) staat, maar zich eraan dient te houden zoals iedereen in Israël. Deze psalm is eigenlijk een kleine opera waarin de rollen ongeveer als volgt verdeeld zijn geweest.

Rolverdeling Psalm 118

vers 1 en 2a : Voorzanger
vers 2b : Allen
vers 3a : Voorzanger
vers 3b : Priesters 
vers 4a : Voorzanger
vers 4b : Proselyten
vers 5-19 : Koning
vers 20 : Hogepriester
vers 21 : Koning
vers 22-23 : Priesters
vers 24-25 : Volk
vers 26-27: Priesters
vers 28-29a : Koning
vers 29b : Allen

Psalm 118 berijmd met rolverdeling
(Berijming ontleend aan het Liedboek van de Kerken)

Voorzanger:

   1 Laat ieder 's HEREN goedheid prijzen,
   zijn liefde duurt in eeuwigheid.
   Laat, Israël, uw lofzang rijzen:

Allen:

   Zijn liefde duurt in eeuwigheid.

Voorzanger:

   Dit is het lied der priesterkoren:

Priesters (cantorij):

   Zijn liefde duurt in eeuwigheid.

Voorzanger:

   Gij, die de HEER vreest, laat het horen:

Proselieten (kinderen):

   Zijn liefde duurt in eeuwigheid.

Koning:

   2 Ik werd benauwd van alle zijden
   en riep de HEER ootmoedig aan.
   De HEER verhoorde en bevrijdde,
   Hij deed mij in de ruimte staan.
   De HEER is met mij, 'k zal niet vrezen.
   Geen sterveling verschrikt mij meer.
   De HEER wil mij tot helper wezen:
   ik zie op al mijn haters neer.

   3. 't Is beter bij de HEER te schuilen,
   dan dat men bouwt op man en macht
   't Is beter bij de HEER te schuilen,
   dan dat men hulp van vorsten wacht.
   Toen ik mij wenden kon noch keren,
   omsloten door der volken ring,
   doorbrak ik in de naam des HEREN
   hun knellende omsingeling.

   4 Zij zwermden om mij heen als bijen,
   zij waren dreigend om mij heen.
   In Gods naam brak ik door hun rijen,
   als strovuur sloeg ik hen uiteen.
   0 vijand, die met felle stoten
   mij bijna hebt ten val gebracht,
   de HEER had tot mijn heil besloten,
   Hij redde mij, Hij schonk mij kracht.

   5 De HEER is mij tot hulp en sterkte,
   Hij is mijn lied, mijn psalmgezang.
   Hij is het, die mijn heil bewerkte.
   Ik loof de HEER mijn leven lang.
   Hoort in hun kamp Gods knechten zingen,
   nu Hij de zege heeft gebracht:
   Gods rechterhand doet grote dingen,
   Gods rechterhand heeft grote kracht!

   6 Des HEREN hand is hoog verheven,
   des HEREN rechterhand is sterk.
   Ik zal niet sterven, ik zal leven
   en zingen van des HEREN werk.
   De HEER heeft mij wel zwaar geslagen,
   maar niet verlaten in mijn nood,
   en zijn genadig welbehagen
   gaf mij niet over aan de dood.

   7 Ontsluit, ontsluit nu voor mijn schreden
   de poorten der gerechtigheid.
   Laat mij de voorhof binnentreden
   en loven 's HEREN majesteit.

Hogepriester:

   Dit is de poort, de poort des HEREN.
   Gods knechten zullen binnengaan.

Koning:

   God van mijn heil, U wil ik eren,
   nu ik uw antwoord heb verstaan.

Priesters (cantorij):

   8 De steen, die door de tempelbouwers
   verachtlijk was een plaats ontzegd,
   werd tot verbazing der beschouwers
   ten hoeksteen door God zelf gelegd.
   Dit werk is door Gods alvermogen,
   door 's HEREN hand alleen geschied.
   Het is een wonder in onz' ogen.
   Wij zien het, maar doorgronden 't niet.

Volk (gemeente):

   9 Dit is de dag die God deed rijzen,
   juicht nu met ons en weest verblijd.
   0, God, geef thans uw gunstbewijzen,
   geef thans het heil door ons verbeid.

Priesters (cantorij):

   Gezegend zij de grote koning
   die tot ons komt in 's HEREN naam.
   Wij zeegnen u uit 's HEREN woning,
   wij zegenen u al tezaam.

   10 De HEER is God, zijn gunst verheugde
   ons oog en hart met vrolijk licht.
   Nu worde 't offer onzer vreugde
   op zijn altaren aangericht.

Koning:

   Gij zijt mijn God, U zal ik prijzen,
   0 God, U roemen wijd en zijd.
   Laat aller lof ten hemel rijzen:

Allen:

   Gods liefde duurt in eeuwigheid.

 


This is the website of Peter van 't Riet