Antwoord : Het probleem van "letterlijk" lezen van verhalende (aggadische) bijbelteksten bestond in de tijd van Jezus helemaal niet in het jodendom. Er zijn dus ook geen discussies aan gewijd. Verhalen waren de vorm waarin men zijn religieuze, filosofische en politieke gedachten verwoordde. Hoe men verhalen las kunnen we alleen impliciet aan de weet komen, door na te gaan hoe met bijbelverhalen werd omgegaan, hoe zij werden gebruikt in eigen werk en hoe zij werden herverteld met oog op eigen doelen. En dat was heel verschillend bij allerlei verschillende schrijvers.
Al in de Bijbel zelf zie je dat de schrijver van de Kronieken-boeken zeer vrij omgaat met het materiaal uit de boeken Samuel en Koningen. Zijn hervertelling van verhalen van vóór de Babylonische ballingschap is helemaal gericht op de situatie van de joden na de ballingschap. Lukas heeft het materiaal van Markus en Matteüs zeer vrij gebruikt om zijn eigen messiaanse strategie uiteen te zetten, die op tal van punten afwijkt van die van Markus en Matteüs (zie mijn boek Lukas versus Matteüs). Maar Philo van Alexandrië gebruikte de verhalen uit de Tora om langs allegorische weg zijn joods-platoonse religie-filosofie uiteen te zetten. Daarentegen herschreef de auteur van de Bijbelse geschiedenis van Pseudo-Philo de bijbelse verhalen op en wijze die ik als een "zelotische midrasj" heb geduid. Ze lazen bijbelse verhalen dus niet als letterlijk gebeurde historie, maar als inspiratiebron voor hun eigen visie op de wereld en op hun eigen tijd..
Anders is dat met joods-wettelijke (halachische) bijbelteksten: de mitswot (de geboden en verboden). Daarvan geldt in het rabbijnse jodendom dat geen enkel voorschrift ontkomt aan zijn letterlijke betekenis. Wat iets anders is dan de mitswah letterlijk opvolgen (sommige zijn niet eens meer letterlijk op te volgen). Dat is een zaak van rabbijnse jurisprudentie. Maar daar ging je vraag niet over.