Artikel

Wrede Bijbelverhalen? 3 - Peter van 't Riet - 2018
Oog om oog, tand om tand (Exodus 21:23-25)

In Exodus 21:23-25 lezen we: “Maar als er een ander letsel is, zullen jullie geven leven voor leven, oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet, blaar voor blaar, wond voor wond, striem voor striem.” Deze regel in de Tora wordt vaak het ‘recht van vergelding’ genoemd.

Veel hedendaagse bijbellezers die weinig afweten van de redeneertrant van Tora en joodse traditie, halen deze tekst in Exodus maar wat graag aan om het vermeende wrede karakter van het “Oude Testament” en van de God van de Bijbel te illustreren. Die zouden immers uit zijn op wraakneming in plaats van vergeving. De christenen onder deze bijbellezers komen daarna meestal met een uitspraak van Jezus in Matteüs 5:38-39 die luidt: “Jullie hebben gehoord, dat er gezegd is: ‘Oog om oog en tand om tand.’ Maar ik zeg jullie, de boze niet te weerstaan, maar wie je een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe.” Zij zien die uitspraak van Jezus als een radicale breuk met de Tora. Bezien wij echter beide uitspraken uit Exodus en Matteüs tegen de achtergrond van de toenmalige Oosterse cultuur én in het licht van de mondelinge Tora, dan doemt er een heel ander perspectief op voor beide bijbelteksten. Daarvoor moeten we eerst nog iets verder terug gaan in de Tora.

In de uitspraak van Lamech in Genesis 4:23-24 wordt een rechtsgevoel verwoord dat in het oude Oosten zeer verbreid was en in het Midden-Oosten vandaag nog steeds verbreid is bij veel bevolkingsgroepen: het rechtsgevoel van de bloedwraak. De uitspraak van Lamech is weliswaar extreem, maar illustreert duidelijk de neiging van de bloedwraak om uit de hand te lopen: “Ik sloeg een man dood om mijn wond, een knaap om mijn striem, want Kaïn wordt zevenvoudig gewroken, maar Lamech zevenenzeventig maal.” Het ontbreekt in de Tora dan ook niet aan pogingen de bloedwraak in te perken en bovenstaande tekst in Exodus 21:23-25 is er slechts één voorbeeld van. Zij sluit bovendien direct aan bij de uitspraak van Lamech. Na het leven als algemeen principe worden in Exodus zeven concrete voorbeelden gegeven: oog, tand, hand, voet, blaar, wond en striem. De tekst in Exodus zegt dus: Niks geen bloedwraak, want de straf op het aanbrengen van een verwonding moet proportioneel zijn, dat wil zeggen in verhouding staan tot het begane delict. De inperking van de bloedwraak geldt daarmee zowel voor levensdelicten als voor alle verwondingen. De laatste twee woorden in de Exodustekst komen bovendien letterlijk overeen met de woorden van Lamech: wond en striem. Ook het Hebreeuws gebruikt hier dezelfde woorden. Exodus 21:23-25 is dus een stap vooruit ten opzichte van de opvatting van Lamech. Daarbij zijn nu twee vragen te stellen: 1) Waarom schaft de Tora de bloedwraak niet helemaal af, maar perkt zij deze slechts in? 2) Is de uitspraak van Jezus wel zo’n radicale breuk met de Tora, of moet zijn standpunt eerder gezien worden als een voortzetting van het streven van de Tora om het fysieke geweld in de wereld te verminderen?

Het antwoord op de eerste vraag is eenvoudig te geven. De Tora is te realistisch om van de ene op de andere dag alle misstanden uit de wereld te willen bannen. Een al eeuwen bestaand en diepgeworteld rechtsgevoel als de bloedwraak, hoe verwerpelijk ook, kan men slechts via de weg der geleidelijkheid ombuigen in een betere richting. Juist door het verhaal in Genesis 4:23-24 en de koppeling daaraan met Exodus 21:23-25 via de woorden “wond” en “striem” geeft de Tora de richting aan waarin de geloofsgemeenschap het recht verder moet ontwikkelen. Volgende generaties kunnen op die anti-bloedwraakweg de volgende stappen zetten. Als de inperking van de bloedwraak in Israël een algemeen geaccepteerde zaak is geworden, kunnen nog verdere stappen worden gezet in dezelfde richting. Zo’n stap treffen we aan in de mondelinge Tora.

Na het voorschrift in Exodus is de volgende stap op de weg van terugdringing van het fysieke geweld uit de Israëlische samenleving de uitleg die de rabbijnen voor en in de tijd van Jezus aan het “oog om oog en tand om tand” hebben geven. In de mondelinge Tora wordt gezegd: “Oog om oog heeft betrekking op een geldelijke schadevergoeding.”(1) Er wordt dus gelezen: “Je zult geven de waarde van een oog voor een oog en de waarde van een tand voor een tand.” Degene die de lichamelijke schade toebrengt, moet de gewonde schadeloos stellen voor de geleden schade. Op deze wijze wordt de lichamelijke wraakneming verder ingeperkt en het geweld weer een stap verder teruggedrongen. Financiële schadevergoeding is in het Midden-Oosten nog altijd een middel om de bloedwraak te bezweren. 

Vanuit deze achtergrond komen we nu tot een heel andere interpretatie van de uitspraak van Jezus bij Matteüs. De woorden “Jullie hebben gehoord, dat er gezegd is,” verwijzen niet zo zeer naar de geschreven Tora, maar naar de uitleg die in de mondelinge Tora aan het ‘oog om oog’ wordt gegeven. Jezus zet zich daar niet tegen af, maar sluit zich er juist bij aan. In de lijn van het terugdringen van het lichamelijke geweld uit de samenleving doet hij nu een stap verder met zijn uitspraak: “Wie je een slag geeft op de rechterwang, keer hem ook de andere toe.” Het is echter een veel minder radicale stap dan velen willen doen geloven. We moeten namelijk onderscheid maken tussen geweld dat lichamelijke schade veroorzaakt en geweld dat dit niet doet. De slag op de wang staat hier namelijk voor dat laatste! De mondelinge Tora met betrekking tot lichaamsschade wordt door Jezus volledig onderschreven. De uitbreiding houdt slechts in dat geweld waarbij geen schade wordt toegebracht niet met dergelijk, schadeloos tegengeweld mag worden beantwoord. Dit is geen radicale breuk, maar kan gezien worden als een voorzichtige uitbreiding van de mondelinge Tora. Het zou pas van een radicale breuk getuigen als Jezus’ woorden geluid hadden: “Wie je het rechteroog uitslaat, keer hem ook het andere toe.” Maar een dergelijke leefregel is absurd en Jezus zou zich daarmee volkomen buiten de realiteit van het Joodse leven hebben geplaatst.

Tot slot merk ik nog op dat zelfs Jezus’ leefregel van de ‘andere wang’ niet nieuw is, maar door hem is afgeleid uit Tenach. In Klaagliederen 3:30 wordt van degene die de EEUWIGE verwacht, gezegd: “Hij zal de wang aanbieden aan degene die hem slaat, hij zal worden verzadigd van smaad.” De levenshouding dat het beter is het kwade te ondergaan dan het kwade te doen, is weliswaar typerend voor Jezus, maar in Tenach en binnen het Jodendom zeker niet voor hem alleen. Ook in dit opzicht sluit Jezus volgens de weergave van Matteüs aan bij zijn voorgangers in Tenach en joodse traditie.(2)

Noten

(1) bT Bawa Kama 83b-84a; Mekilta de Rabbi Jismaeel, Nezikin 8.
(2) Deze tekst publiceerde ik in vergelijkbare vorm eerder in mijn boek Zonder Tora leest niemand wel, Folianti, Zwolle, 2010, par. 2.3.a.

 

 


This is the website of Peter van 't Riet