Artikelen - Bijbel

De Nabije is onze eerbied waard - Peter van 't Riet - 1999

De discussie over de wijze waarop de Godsnaam wordt weergegeven in de Nieuwe Bijbelvertaling, heeft al menige pen in beweging gebracht. Terecht, want de zaak is de moeite waard om heftig over te strijden. Het hete hangijzer is de sexe-bepaaldheid tegenover de sexe-neutraalheid van de Godsnaam en van de weergave ervan in de vertaling. Hoewel ik ongetwijfeld veel belangrijke bijdragen aan dit omvangrijke debat heb gemist, is voor mij een van de interessantste artikelen dat van dr. Meindert Dijkstra, Oud-Testamenticus te Utrecht, in het Centraal Weekblad van 19 maart j.l. onder de titel Wat zit er in een (Gods)naam? Hij houdt daar een genuanceerd betoog over de keuze van de begeleidingscommissie van het vertaalproject om de Godsnaam met "HEER" te vertalen. Diverse taalkundige en historische kanten van deze vertaling worden door hem in dat artikel belicht. Enkele daarvan wil ik nog even kort aanstippen.

Het bekendste argument voor "HEER" is natuurlijk de aansluiting bij en eerbied voor de joodse en kerkelijke traditie. In het jodendom geeft men de Godsnaam in het Hebreeuws vaak weer met "Adonai", dat "Heer" of "mijn Heer" betekent. Ook de Septuaginta (de Grieks-joodse vertaling van het Oude Testament uit de derde eeuw voor het begin van de christelijke jaartelling) zowel als het Nieuwe Testament geeft de Godsnaam weer met het Griekse woord "Kurios", dat "Heer" betekent. In die lijn hebben ooit de Statenvertalers voor "HEER" (in kleine kapitalen) gekozen. Dijkstra wijst in het genoemde artikel verder op de overgang van soort- en eigennamen met als gevolg dat eigennamen hun oorspronkelijke betekenis gedeeltelijk of geheel verliezen. Dat is ook met "HEER" het geval. Bovendien staat de betekenis van een woord in een tekst niet los van de verdere tekst. Daarom is het niet nodig om "HEER" zonder meer als mannelijk, patriarchaal of vrouw-onvriendelijk op te vatten.

Er is echter een korte passage in het artikel van Dijkstra waarbij ik enkele kanttekeningen zou willen plaatsen. Dat is de alinea waarin hij aangeeft dat de patriarchale context waarin het Israëlitische monotheïsme is ontstaan, niet geleid heeft tot een sexe-neutraal Godsbeeld, maar eerder tot vermannelijking van Israëls godsdienst. Hij noemt dit de "schaduwzijde" van het Israëlitische monotheïsme, die doorwerkt in jodendom, christendom en islam. Het is echter de vraag of met deze opvatting het godsbesef van de Hebreeuwse Bijbel recht wordt gedaan. De ontwikkeling van het monotheïsme in het oude Israël wordt mijns inziens gekenmerkt door minstens drie ontwikkelingslijnen.

Ten eerste treedt in de opvatting over het goddelijke een verschuiving op van het natuurlijke aspect naar het ethische aspect. In de plaats van de goden die natuurkrachten zijn, komt de God die wetgever is voor het menselijk gedrag. In de tweede plaats schrompelt het "pantheon der goden" in en maken huis-, regio- en stamgoden plaats voor een nationale en zelfs een universele God. In de derde plaats wordt de wereld van het goddelijke ontvrouwelijkt, of beter gezegd: ontsexualiseerd. Sexualiteit en vruchtbaarheid worden aan de wereld van het goddelijke, en dus ook aan de openbare ritus, onttrokken. Ze worden tot "gewone" levensverrichtingen die thuishoren in de huiselijke sfeer en die gedragsmatig net zo benaderd moeten worden als eten, drinken, werken, feestvieren, slavernij etc.

Deze ontsexualisering van de (openbare) godsdienst ging in Israël bovendien gepaard met versterking van de sociale positie van de vrouw in de privésfeer. Voor zo ver God vrouwelijke trekken hield of kreeg, betrof het niet zo zeer de rol van echtgenote of geliefde, maar vooral die van moeder. Ook het mannelijke karakter van God is in de Bijbel niet geslachtelijk in de zin van sexueel, dit in tegenstelling tot de aard van de mannelijke goden bij de omringende volken. Bovendien kwam in de godsdienst van Israël een steeds sterker accent te liggen op de Tora (de bruid van Israël) en de Wijsheid (Zeg tot de Wijsheid: Jij bent mijn zuster; Spreuken 7:4). Beide worden vrouwelijk opgevat. Men zou enigszins gechargeerd kunnen zeggen: het mannelijke werd weggeprojecteerd in de transcendente godheid, het vrouwelijke werd teruggeprojecteerd in de immanente gedragscodes van de Tora en de Wijsheid. In het jodendom is het vooral de man wiens agressie en bestialiteit door de studie van de Tora in toom gehouden moet worden.

In dit licht moet men mijns inziens de twee belangrijkste aanduidingen zien waarmee God in de Hebreeuwse Bijbel wordt aangeduid. Het woord "Elohiem", meestal vertaald met "God", duidt volgens de rabbijnse interpretatie vooral op Gods functie als Schepper en Rechter van de wereld. Het is een soortnaam die afstand in zich bergt. De vierletterige Naam daarentegen (waar de discussie nu overgaat), duidt volgens de rabbijnse interpretatie Gods nabijheid aan en Zijn betrokkenheid bij de mensen en de schepping. Men heeft zich in het oude Isra?l echter terdege gerealiseerd dat juist deze Godsnaam gemakkelijk misbruikt kan worden als mensen hun relatie met God als al te intiem gaan beleven. Dan lopen zij het risico hun eigen individuele belangen en geloofsopvattingen met Hem te vereenzelvigen, met alle negatieve gevolgen van dien. Niet voor niets luidt het derde gebod dat de Naam niet "om niet" of "valselijk" gebruikt mag worden (Exodus 20:7). Het is deze waarschuwing tegen een al te intieme en eigengereide omgang met God, die het jodendom er toe heeft gebracht bij het lezen van de bijbelteksten de vierletterige Naam van de Nabije uit te spreken met het gepaste respect voor de "Heer op afstand". Zo leest men "Adonai", waar men in de tekst de Naam ziet staan, en men weet daarbij steeds: de Nabije is onze eerbied waard.

Met bovenstaande heb ik willen laten zien dat de aanduiding "HEER" voor de vierletterige Naam niet essentialistisch moet worden opgevat, alsof daarmee Gods wezen wordt uitgedrukt. Eerder gaat het om een functionele uitdrukking, waarmee de gelovige het nodige respect en de vereiste afstand tot uitdrukking brengt. Mijn probleem in de onderhavige discussie is nu, dat ik niet (zoals Dijkstra) hecht aan het woord "HEER", maar wel aan een term waarmee een al te grote intimiteit ten opzichte van God wordt vermeden. Daarom wil ik ervoor pleiten aan te sluiten bij de Nederlands-joodse vertaaltraditie waarin sinds de vorige eeuw de vierletterige Naam meestal wordt weergegeven met "de Eeuwige". Wat mij betreft maken we daarvan de "EEUWIGE" (in kleine kapitalen), zodat we steeds weten wanneer het wel en niet om de Naam van de Nabije gaat.

Behalve dat deze keuze aansluit bij het gebruik in het Nederlandse jodendom, heeft zij nog een aantal andere voordelen. De term "EEUWIGE" roept geen geslachtelijke associaties op. Zij drukt de gepaste eerbied uit tegenover de Nabije. Verder laat zij zich gemakkelijk vertalen in combinaties met "Elohiem" (de EEUWIGE God) en met "Adonai" ("mijn Heer, de EEUWIGE" en "de EEUWIGE, mijn Heer"). En tot slot is ieder bij het lezen en voorlezen vrij het woord "EEUWIGE" te vervangen door een term die zij of hij passender vindt bij haar of zijn geloofsbeleving.

Artikel gepubliceerd in: Centraal Weekblad, 14 mei 1999, pag.7; tevens gepubliceerd in: Judaica Bulletin 13, 1, oktober 1999, pag. 1-3
This is the website of Peter van 't Riet