Artikelen - Nieuwe Testament

Wiskunde levert geen bewijs voor Hemelvaart - Peter van 't Riet - 1997
TROUW, Podium, 17 mei 1997

In Trouw van 7 mei schreef A.H. van Veluw over de lichamelijke hemelvaart van Jezus. Hoe kan het dat de lichamelijk opgestane Jezus in de ruimte is opgestegen en toch niet (nog steeds) ergens tussen de sterren zweeft? Hij verklaart dit vervolgens vanuit de idee van een meer-dan-drie-dimensionale ruimte, waarin vanuit de 'hogere dimensies' plotseling voorwerpen in onze drie-dimensionale ruimte kunnen neerdalen en er weer uit kunnen opstijgen. Om deze theorie te onderbouwen gebruikt hij de analogie van wezens en voorwerpen in een plat vlak (de twee-dimensionale ruimte), die ons, drie-dimensionale wezen, alleen kunnen leren kennen als wij bijvoorbeeld een vinger door dat vlak steken (een wonderbaarlijke verschijning). De hemelvaart is dan verklaarbaar naar analogie van het weer terugtrekken van die vinger uit dat vlak (een wonderbaarlijke verdwijning). Graag wil ik een aantal kritische kanttekeningen bij een dergelijke benadering plaatsen.

In de eerste plaats haalt Van Veluw twee wetenschappelijke disciplines door elkaar. Het platte vlak (de twee-dimensionale ruimte) is geen fysische realiteit maar een mathematische abstractie die alleen bestaat in de gedachtenwereld van wiskundigen. Het platte vlak kan daarom alleen maar fantasie-wezens bevatten. Zelfs de vinger van Van Veluw kan er niet binnen dringen. Deze twee-dimensionale ruimte is bovendien als zogenaamde Euclidische ruimte (een ruimte die in alle richtingen rechte lijnen kan bevatten) een van de simpelste ruimten die wiskundigen hebben ontworpen als model voor hun eerste schreden in de meetkunde.

Van Veluw ziet bovendien over het hoofd dat de fysische ruimte waarin wij leven, helemaal niet drie-dimensionaal is. De tijd als vierde dimensie ontbreekt in zijn verhaal. En met de tijd ontstaan nu juist de problemen, want in tegenstelling tot de ruimte kunnen we in de tijd niet heen en weer, maar alleen maar 'vooruit' bewegen. Of beter: worden we vooruit bewogen, want dat gebeurt ook zonder dat we er iets aan doen. Bovendien weten we uit de moderne natuurkunde dat tijd en ruimte geen onafhankelijke dimensies zijn en dat we de ruimte ook niet meer simpel Euclidisch (rechtlijnig) kunnen opvatten. Juist vanwege het feit dat we in de fysische ruimte te maken hebben met materie, deeltjes, energie, golven of wat het allemaal wezen mag, voldoen eenvoudige wiskundige modellen niet meer om de verschijnselen te verklaren. Om in termen van de wijsbegeerte der wetsidee te spreken: Van Veluw haalt gegevens uit twee verschillende wetskringen door elkaar om het onverklaarbare te kunnen verklaren. Maar mathematische modellen leveren nu eenmaal geen fysische bewijzen, laat staan bewijzen voor de hemelvaart.

Mijn tweede bezwaar tegen de aanpak van Van Veluw is dat zijn 'verklaring' de deur wijd open zet voor allerlei wilde speculaties over wonderbaarlijke verschijnselen die zich vanuit de 'hogere dimensies' voordoen (meestal alleen aan ingewijden natuurlijk). Lazen we in dezelfde Trouw niet over sekten die zich collectief uit hun stoffelijk omhulsel verlossen teneinde zich te vergewissen van een veilige plaats in een galactisch paradijs? Ik beweer niet dat Van Veluw die kant op zou willen, maar zijn opvatting over de werkelijkheid laat zich gemakkelijk in die richting extrapoleren. En dat terwijl de Heilige Schrift, waaruit Van Veluw's probleem voortkomt, nu juist in een heel andere richting wijst.

In haar eerste zin leert het scheppingsverhaal ons dat God de hemel en de aarde schiep, maar vervolgens is het verhaal alleen ge?nteresseerd in de aarde. Dit betekent twee dingen: 1) de hemel is het domein van God, waarmee mensen zich niet te veel moeten bemoeien; 2) de aarde is er voor de mens, d??r ligt zijn opdracht. In wezen is het deze houding die we ook weer zien in het hemelvaartverhaal in de Handelingen der Apostelen. Als de leerlingen van Jezus naar de hemel blijven staren, dan worden zij door twee mannen in witte kleren tot de orde geroepen: hun opdracht ligt op aarde en speculaties over wat er zich in de wolk (symbool van Gods verborgenheid) afspeelt, zijn niet aan de orde.

Een wellicht nog fundamenteler bezwaar tegen Van Veluw's benadering ligt wat mij betreft in het fundamentalistische karakter van zijn probleemstelling. Met alle respect vraag ik mij wel eens af of de fundamentalistische exegese niet een vorm van materialisme is: alleen als bijbelverhalen berusten op materi?le feiten zijn zij echt waar en alleen dan waardevol. Dit fundamentalistische uitgangspunt gaat echter voorbij aan de joodse cultuur en de joodse verhaaltraditie waarin de evangeli?n en de Handelingen der Apostelen zijn ontstaan. Dat was een cultuur waarin levensbeschouwelijke zienswijzen werden (en nog steeds worden) verwoord in de vorm van verhalen over concrete gebeurtenissen. Om de boodschap onder woorden te brengen trekt de verteller zich weinig of niets aan van de fysische realiteit. Deze is immers veel te beperkt om een rijk gedachtengoed te kunnen uitbeelden? Zo laat men rustig bomen zich verplaatsen, beekjes de andere kant op stromen, muren uit eerbied voor geleerden scheef zakken en uit eerbied voor andere geleerden toch niet omvallen, enz. Wie die cultuur niet kent, loopt het risico zich blind te staren op de concrete gebeurtenissen in het bijbelverhaal en de levensbeschouwelijke inhoud ervan over het hoofd te zien. Dat is ook het geval met het hemelvaartverhaal van Lukas in de Handelingen der Apostelen.

De sleutel tot het hemelvaartverhaal ligt niet in de vierde dimensie, maar in de Hebreeuwse Bijbel. In Lukas de Jood (Kok, Kampen, 1984) heb ik laten zien hoe Lukas op tal van plaatsen Jezus beschrijft als een tweede Elia-figuur. In dat kader past ook zijn verhaal over Jezus' hemelvaart (Handelingen 1), dat vele overeenkomsten vertoont met het verhaal over de hemelvaart van Elia (2 Koningen 2). Dergelijke verhalen zijn niet bedoeld als historisch verslag van fysisch-wonderbaarlijke gebeurtenissen, maar brengen het vaste geloof onder woorden dat God in alle tijden speciale profeten kan doen opstaan terwille van de voortgang van zijn Rijk. Nog altijd zetten joden op de eerste avond van het P?sach-feest bij de Seder-maaltijd een stoel en een beker wijn voor Elia klaar. Die lege stoel en die extra beker wijn zijn een expressie van het geloof dat Elia ieder moment kan wederkeren uit de wolk van Gods verborgenheid. Want wie ten hemel vaart, kan wederkomen, niet uit de rariteit van een vierde of vijfde dimensie, maar uit de realiteit van de geloofstraditie. Want als God ergens aanwezig is, dan is het in de realiteit van de bijbelse traditie. Vanuit die traditie kan iedere gelovige die de functie van Elia vervult, beschouwd worden alsof hij de wedergekomen Elia is. Van wie die functie bij uitstek vervult, kan ook weer verteld worden dat hij is opgenomen in de hemel, de bewaarplaats van alles wat waardevol is in Gods ogen.

Voor het verstaan van het hemelvaartverhaal hebben we geen speculaties over hoger-dimensionale ruimten nodig. Die leiden niet alleen tot een slecht begrip van het verhaal, maar bergen ook het gevaar in zich dat we de ethisch-levensbeschouwelijke boodschap van het verhaal over het hoofd zien. Wat we wel nodig hebben, is een methode van verhalen lezen die aansluit bij de joods-bijbelse verhaaltraditie waaruit de evangeli?n en de Handelingen der Apostelen zijn voortgekomen.

Artikel gepubliceerd in: TROUW, Podium, Amsterdam, 17 mei 1997
This is the website of Peter van 't Riet