Boekbespreking

Boekbespreking Zonder Tora leest niemand wel - Albert Althuis - 1987
VGL-Bulletin, Orgaan van de Vereniging van Godsdienst-leerkrachten, jrg. 13 nr. 1 (maart)

In ons bulletin van juni '85 heb ik een uitgebreide aankondiging van 'Lukas, de Jood' geschreven. Dit boek en dat wat als een soort vervolg hierop verschenen is - de titel staat hierboven - zijn beide geschreven door Will J. Barnard en Peter van 't Riet. Beide boeken zijn bij Kok uitgekomen. Wanneer u het eerst genoemde boek inmiddels gelezen hebt, weet u dat de schrijvers daarin al stellen dat deze vroeg-christelijke boeken (bedoeld zijn Lukas en Handelingen) tot een joodse vorm van literatuur behoren, die men het best kan omschrijven met de hebreeuwse term 'midrasj'.

In hun nieuwste boek zeggen ze dat ook de andere evangeliën als midrasj beschouwd moeten worden. Dr. Den Heyer maakt in een korte aankondiging van dit boek een kritische opmerking. Hij zegt dat de schrijvers niet moeten doen alsof ze volstrekt nieuwe en verrassende dingen zeggen, met name het joodse karakter van Mattheüs is al lang bekend. Dat is natuurlijk waar, maar voor mijn gevoel komt deze kritiek toch ook weer een beetje bij de kritikus terug. Het geldt voor Mattheüs, maar niet voor Markus en Lukas. Ik ken geen boek waarin men even konsekwent de evangeliën wil exegetiseren vanuit dit midrasjkarakter. Wat dat inhoudt geven de schrijvers als volgt weer: 'Niet de precieze taalkundige en logische regels voor de exegese zijn kenmerkend voor de midrasj, maar het funktionele karakter ervan vormt zijn belangrijkste eigenschap: Midrasj als verbindende schakel tussen Tenach en het leven van de verteller en diens gehoor'.(109)

Hoe dat werkt wordt duidelijk uit een ander citaat: 'Door het bouwen van een verhaal op het fundament van Tenach legt de evangelist aan zijn tijdgenoten uit, wat zijns inziens de betekenis is geweest van de personen en de gebeurtenissen, waarover zijn verhaal gaat. Wie de kindheidsverhalen van Lukas vergelijkt met die van Mattheüs zal snel zien, dat ze in de verste verte niet op elkaar lijken. Dat komt omdat Lukas zijn verhalen opbouwt op andere Tenachverhalen. En dat doet hij weer omdat de persoon van Jezus in zijn ogen een andere betekenis heeft dan in de ogen van Mattheüs.'(93) Die geheel eigen visie van de evangelisten kenden we al maar de schrijvers leggen Tenach naast het evangelieverhaal en ontdekken parallellen. Zo komen we bij Mattheüs tot de ontdekking dat die in zijn verhaal Jezus identificeert met Mozes en Lukas ziet Jezus als de profeet Jozua en als de profeet Elia. De geschiedenis van Jezus loopt bij Mattheüs dan ook niet uit op een hemelvaart terwijl dat bij Lukas wel gebeurt.

U begrijpt dat wanneer je wilt beweren wat de schrijvers voor ogen hebben, dan moet ook de 'bronnentheorie' aan de orde worden gesteld. Volgens hen kan dat heel eenvoudig zo zijn geweest: Markus was de eerste, Mattheüs heeft dat evangelie op een eigen manier verwerkt en Lukas heeft hetzelfde gedaan met wat zijn voorgangers hadden geschreven. Nu klinkt dat heel eenvoudig en het zou zelfs zeer oppervlakkig zijn als hierop niet het een en ander volgde. Het wordt dan ook uitgewerkt met een uitgebreide vergelijking van het verhaal over de verzoeking van Jezus in de woestijn bij de eerste drie evangelisten.

Dat wat tot nu toe is gezegd betrof het middengedeelte van het boek, de hoofdstukken 4 en 5. De eerste drie hoofdstukken bespreken achtereenvolgens 'de hebreeuwse achtergrond van de evangeliën', 'de achtergrondliteratuur van de evangelisten' (Tenach, apokriefen, halacha en hagada, Targoem en Septuagint) en 'het joodse leven in de evangeliën' (o.a. over het 'sjema', de gebeden, maaltijden, sjabbat). Dit alles om de trouw van de evangelisten aan de Tora te bewijzen. Wat mij betreft had dit gedeelte wel korter gekund en hadden de hoofdstukken 4 en 5 nog meer voorbeelden mogen hebben. Ik zeg dit als theoloog, voor iemand die dat niet is zal dit gedeelte zeker zijn waarde hebben.

Hoofdstuk 6 heeft als inhoud 'de scheiding der wegen van Christendom en Jodendom'. Hierin vinden we een bijzonder heldere en tegelijk beknopte, uiteenzetting van wat er na de evangelisten gebeurde: Paulus kwam en lijkt slechts het lijden, sterven en de opstanding van Jezus belangrijk te vinden; heidense opvattingen drongen het christendom binnen; de griekse en romeinse filosofie oefenden hun invloed uit en met inbegrip van deze 'stappen' kwamen we van de allegorische exegese tot de huidige.

We krijgen dan tenslotte in hoofdstuk 7 'een nieuwe oriëntatie op het Jodendom' met daarin o.a. "een midrasj-exegese over de 'verloren zoon'. Een verhaal dat voor Christenen van de twintigste en eenentwintigste eeuw een nieuwe en aktuele betekenis kan krijgen als het gaat om de plaatsbepaling van Christendom en kerk ten opzichte van het Jodendom."(161) Met dit citaat heb ik de intentie van de schrijvers aangegeven die ze met dit boek hebben. Dat ook Flusser en Lapide ter sprake komen is vanzelfsprekend na het bovenstaande. Toch volgen deze schrijvers hen niet en dat is te begrijpen, immers genoemde joodse geleerden zijn niet zo geïnteresseerd in de theologie van de evangelisten maar meer op zoek naar de historisch betrouwbare berichten over Jezus. Het gesprek tussen Jodendom en Christendom kan op dit punt nog bijzonder boeiend worden.

Wat dit boek betreft, opnieuw complimenteer ik de schrijvers met hun taalgebruik, ondanks het niet eenvoudige gegeven toch een heldere uitwerking, consistent tot aan de laatste bladzij.


This is the website of Peter van 't Riet