Artikelen Jodendom

Jochanan ben Zakkai, Grondlegger van het rabbijnse Jodendom (3) - Peter van 't Riet - 2021

In de vorige afleveringen (deel 1 en deel 2) heb ik een schets gegeven van de situatie in het land Israël in het begin van de 1e eeuw CJ en van het optreden van Jochanan ben Zakkai, één van de leidende farizese geleerden, tot aan de joodse opstand tegen de Romeinen in 66 CJ. In deze derde en laatste aflevering gaat het over zijn optreden tijdens de opstand en zijn opbouwwerk na de verwoesting van Jeruzalem in 70 CJ.

Het uitbreken van de oorlog
In de jaren ’50 en ’60 van de 1e eeuw CJ liepen de spanningen in het land Israël langzaam naar het kookpunt. De Romeinse bezetting werd voor de bevolking ondraaglijk vanwege wanbestuur en hoge belastingdruk. Steeds meer mensen sloten zich aan bij het verzet van de Zeloten, de joodse gewapende verzetsbeweging. Over de houding van Jochanan ben Zakkai tegenover deze roerige gebeurtenissen is echter weinig bekend. Wel is het vrijwel zeker dat hij niet tot de partij van de Zeloten behoorde. Als geleerde uit de School van Hillel was Jochanans opstelling tegenover het Romeinse Rijk er een van vreedzame “coëxistentie”. Toen in 66 CJ de opstand uitbrak, behoorde hij tot de vredespartij in Jeruzalem. Een van zijn uitspraken luidde: “Haast je niet om de hoogten [offerplaatsen] van de heidenen neer te halen, zodat je ze niet [als slaaf] weer zult moeten herbouwen met je eigen handen.” Zijn uiteenzettingen over “vrede tussen volken en volken, regeringen en regeringen, families en families” waren bedoeld om vrede te bevorderen, ook voor de “niet-jood in de straat.” De opstand werd dan ook niet algemeen gedeeld. In veel steden met een gemengde joodse en niet-joodse bevolking bleef de vrede gehandhaafd. De Zeloten vormden bovendien een verdeelde beweging van veel fanatieke splintergroepen die zich voor de gelegenheid hadden verenigd, maar verder sterk van elkaar verschilden. Toen de opstand uitbrak, bleef Jochanan in Jeruzalem in de hoop te redden wat er te redden viel.

Het beleg van Jeruzalem
Ondanks de verdeeldheid van de Zeloten verliep de opstand aanvankelijk succesvol, ook omdat sommigen van de Sadduceeën en de bovenlaag van Jeruzalem zich erbij aansloten. De Farizese beweging was verdeeld. Hun leider Simeon ben Gamaliël sloot zich – zij het gematigd – bij de rebellen aan. Jochanan behoorde tot de vredespartij. De Romeinse reactie kwam door interne problemen maar langzaam van de grond. Pas in het najaar van 67 CJ begon een serieuze veldtocht onder leiding van de Romeinse legeraanvoerder Vespasianus teneinde de opstand te onderdrukken. Hij begon eerst met het zuiveren van Galilea van joodse rebellen. De zelotische commandant Johannes van Gisjala wist te ontsnappen en sloot zich met zijn fanatieke troepen aan bij rebellen in Jeruzalem. Daardoor werd het radicale element in Jeruzalem overheersend. In de winter van 68 werd een gematigde coalitie onder leiding van Simeon ben Gamaliël die de orde in de stad tot dan toe gewaarborgd had, omvergeworpen. De gematigde leiders werden van verraad beschuldigd en geëxecuteerd. Er begon een regime van terreur. Dat was voor Jochanan ben Zakkai het moment waarop hij ervan overtuigd raakte dat alle hoop op een vreedzame afloop ijdel was geworden, en hij besloot de stad te verlaten. In maart van dat jaar begon Vespasianus ook Judea van rebellen te zuiveren. In april sloeg hij zijn hoofdkwartier op in Emmaüs op een uur afstand van Jeruzalem en omsingelde de stad, zodat geen mensen en goederen er meer in of uit konden. De veldtocht veranderde in een langdurig beleg. Ook het nieuwe rebellenregime had de stad hermetisch afgesloten voor iedereen die wilde vluchten. Hoe kon Jochanan nu nog ontkomen?

Jochanans vlucht uit Jeruzalem
De situatie in Jeruzalem werd steeds grimmiger en Jochanan besloot gebruik te maken van een list. Zijn vlucht heeft zoveel indruk gemaakt op zijn leerlingen dat er wel vier verschillende versies van zijn overgeleverd. Volgens een daarvan liet hij zich door zijn leerlingen op een baar als lijk naar buiten de stad brengen om hem te begraven. De doden mochten immers naar joods gebruik niet in de stad zelf begraven worden. Zijn leerlingen weenden daarbij zo overtuigend, dat de zelotische wachtposten hen doorlieten zonder het lichaam te controleren. Eenmaal buiten de muren van de stad werd het gezelschap door de Romeinse wachtposten gevangengenomen en toen zij hoorden dat de vluchteling een leidende joodse geleerde was, brachten zij hem naar het kamp van Vespasianus in Emmaüs. In één versie van het verhaal zou Jochanan in een ontmoeting met Vespasianus diens toekomstige keizerschap als opvolger van Nero voorspeld hebben door hem te groeten met de woorden Vive imperator!, maar zeker is dat niet. Als het wel juist is, dan was het minder bijzonder dan op het eerste gezicht lijkt. Vespasianus was een uitnemend legeroverste die zijn sporen als aanvoerder had verdiend in Germanië, Brittannië en elders, en die door velen al was getipt als toekomstig keizer. Ook dat Vespasianus Jochanan belangrijk genoeg vond om te ontmoeten, is niet onwaarschijnlijk. De Romeinen hadden voorafgaand aan het beleg al spionnen in de stad en Vespasianus wist vermoedelijk allang dat Jochanan als belangrijk farizees geleerde niet achter de opstand stond. Ook zou Jochanan aan Vespasianus toestemming hebben gevraagd om in Javne zijn eigen leerhuis te stichten. Dat Vespasianus toestemming gaf, is al evenmin vreemd. De Romeinen voerden geen anti-joodse politiek. Zij vertrouwden erop dat Jochanan in Javne de vreedzame coëxistentie zou voortzetten die hij voorafgaand aan en tijdens de opstand altijd bepleit had. Tegenover de politieke onderwerping aan Rome stond immers godsdienstige en juridisch autonomie met een vreedzame status quo als resultaat.

De val van de stad
In de zomer van 70 CJ viel eindelijk de stad. Inmiddels was Vespasianus Nero opgevolgd als keizer en zijn zoon Titus leidde de verovering. De gevolgen voor het Jodendom waren desastreus. De tempel, de plaats waar het volk zich verzoende voor zijn zonden tegenover God, lag in puin. Volgens Josefus ontsnapten maar weinig mannen uit Jeruzalem aan de dood of aan slavernij. De Zeloten, de Sadduceeën en een groot deel van de Farizeeën verdwenen van het toneel. Het Hoge Gerechtshof (Sanhedrin) bestond niet meer om joods-wettelijke zaken op het hoogste niveau tot beslissing te brengen. Gezegd wordt dat 480 synagogen, elk met een eigen bijbelschool en een academie voor mondelinge Tora, in vlammen opgingen. Ook intellectueel vond een enorme kaalslag plaats. Van veel joodse geleerden van vóór de val van Jeruzalem wordt daarna niets meer vernomen. Dat is bijvoorbeeld het geval met de farizese leider Simeon ben Gamaliël. Alle geleerden die we na 70 weer tegenkomen, hadden zich óf niet bij de opstand aangesloten en zich buiten Jeruzalem gevestigd, óf waren tijdens de opstand de stad op tijd ontvlucht. De rouw om de val van Jeruzalem was enorm. De tijd die volgde, werd gekenmerkt door buitensporige vasten en grote wanhoop, omdat de plaats waar de zonden van Israël verzoend moesten worden verloren was gegaan. En hoewel Jochanan de ondergang van de stad en de tempel had voorspeld, was ook hij toch onthutst toen het eenmaal zover was. Nadat in de zomer van 70 CJ Jeruzalem was gevallen en de tempel was verwoest, reisde hij vanuit Javne naar een plek waar hij in de verte de muren van de stad kon zien. Toen hij zag hoe de stad brandde en de tempel in puin lag, scheurde hij zijn kleren, legde zijn gebedsriemen af en treurde samen met zijn leerlingen over de stad.

Zijn vestiging in Javne
Javne, ook wel Jamnia genoemd, was een stadje in de kustvlakte circa 30 km ten zuiden van het huidige Tell Aviv. De joodse geleerden van die stad waren tijdens de opstand op hun post gebleven. Sommige historici zijn zelfs van mening dat de Romeinen er joodse vluchtelingen uit het hele land naartoe brachten als een soort vluchtelingenkamp. Javne was geen joodse stad, maar had een gemengde bevolking. Het was prettig gelegen. Het had een haven en een versterkte vesting en was het gemeenschapscentrum voor het welvarendste deel van de kustvlakte. Er waren veel koop- en ambachtslieden. Jochanan hield er aanvankelijk leersessies met zijn leerlingen in een wijngaard. Vandaaruit bouwde hij aan het nieuwe religieuze centrum van het Jodendom. Er waren nauwelijks nog concurrerende joodse groepen, zodat de farizese beweging rond Jochanan kon transformeren van een minderheid binnen het Jodendom tot het normatieve centrum van het Jodendom. Dat kon mede omdat de Romeinen hen een grote mate van autonomie toestonden. Vast staat dat het Romeinse regime na het neerslaan van de opstand niet overging tot een systematische religieuze vervolging. De Romeinse politiek bleef eropuit goede verhoudingen te onderhouden met joodse leiders die loyaal waren aan de Romeinse hegemonie. In die situatie nam het gerechtshof van Jochanan ben Zakkai langzaam maar zeker de rol van het Sanhedrin over. Afgezanten (apostelen) droegen de beslissingen van zijn hof uit naar diverse joodse gemeenschappen in het land.

De verwerking van de verwoesting
De verwoesting van Jeruzalem en de tempel was een traumatische gebeurtenis. Om op de materiële en geestelijke puinhopen nieuw joods leven te kunnen opbouwen moest die schok verwerkt worden. Jochanan weet de ondergang aan het falen van Israël om de wil van God te volbrengen. Tegelijkertijd begreep hij dat het volk in de handen van ‘lage lieden’ was gevallen. Een volk heeft immers altijd te lijden onder slecht bestuur van zijn leiders. Als lid van de vredespartij binnen Israël was hij van mening dat een verstandige, op vreedzaam samenleven gebaseerd joods bestuur het allerbeste voor zijn volk zou zijn geweest. Maar helaas had zijn pleidooi de zelotische haviken in het land niet kunnen overtuigen. Wel schijnt Jochanans kijk op de niet-joodse wereld door de verwoesting van Jeruzalem een knauw te hebben opgelopen, maar hij bleef in gesprek met niet-joden in Javne, die hem vragen stelden over de uitleg van de Tora. In de verhalen daarover komen we namen tegen zoals Antoninus, Hegemon, Antigonos, Antagos, Kontrakos, etc. Vermoedelijk behoorden zij tot het lokale Romeinse bestuur.

Jochanan ging niet bij de puinhopen neerzitten en zocht voor allerlei vraagstukken nieuwe antwoorden. In één traditie brengt hij met zijn leerlingen een bezoek aan het in puin gelegen Jeruzalem. Als zij de stad verlaten en de ruïnes van de tempel zien liggen, roept zijn leerling Josjoea uit: “Wee ons, dat de plaats verwoest is waar verzoening werd gedaan voor de zonden van Israël.” Maar Jochanan troost hem met de woorden: “Nee, mijn zoon, weet je dan niet dat we een ander middel tot verzoening hebben, dat net zo effectief is als dit [de offerdienst]? En wat is het? Daden van liefhebbende vriendschap, zoals gezegd is: ‘Want Ik verlang barmhartigheid en geen offers (Hosea 6:6).” Zijn antwoord kwam niet voort uit minachting voor de offerdienst, hoewel hij – zoals we in aflevering 2 zagen – veel kritiek had gehad op de wijze waarop die door de sadducese priesters werd uitgevoerd. Door de verzoenende kracht van de offerdienst over te brengen op daden van barmhartigheid schiep Jochanan de mogelijkheid Toragetrouw te blijven leven, ook in een tijd zonder de tempel in Jeruzalem.

Zo nuchter en constructief als Jochanan de verwoesting verwerkte, deed niet iedereen dat. De schrijvers van de Apocalypsen van Ezra en Baruch probeerden in visioenen het toekomstige lot van Israël te ontrafelen. Het was een tijd waarin het aantal asceten in Israël toenam. Zij aten geen vlees meer en dronken geen wijn. Maar toen Jochanans leerling Josjoea met hen sprak, hield hij hen voor dat “in het geheel niet treuren onmogelijk is, want het kwade besluit is reeds over ons gekomen, maar al te zeer treuren is eveneens onmogelijk, want men mag geen besluit voor de gemeenschap van Israël uitvaardigen, dat voor de meerderheid onuitvoerbaar is. Daarom hebben de geleerden bepaald: Een mens bepleistert het huis, maar laat een klein stukje onberoerd. Een mens maakt alles gereed wat voor de maaltijd nodig is, behalve een enkel hapje.” Het leven gaat immers door, maar de onvolmaaktheid van die dingen herinnert aan het ontbreken van de tempel.

Vernieuwing van de halachah
Het was Jochanans grote verdienste dat hij inzag dat er voor het overleven van het Jodendom na de verwoesting van de tempel een nieuw gezaghebbend centrum nodig was. Daar konden besluiten worden genomen over de vele kwesties die door het verdwijnen van het tempelbedrijf waren ontstaan. De rest van zijn leven zou hij wijden aan het vergroten van het prestige van het Gerechtshof (beet dien) van Javne. Een groot probleem was immers het wegvallen van het Sanhedrin in Jeruzalem. Dat college vergaderde in het tempelgebouw en had in veel religieuze zaken alleen dan de uitsluitende bevoegdheid. Hoe moesten dergelijke kwesties nu worden beslist? Een van die zaken betrof het blazen op de sjofar op Joods Nieuwjaar als die dag op een sjabbat viel. Toen de tempel er nog was, mocht in dat geval de sjofar alleen in de tempel worden geblazen, omdat daar de zetel van het Sanhedrin was, en niet elders in het land. Na de verwoesting zou dat betekenen dat op dergelijke Nieuwjaarsdagen nergens de sjofar zou kunnen klinken. Daarom besliste Jochanan, dat er op een Nieuwjaarssjabbat sjofar mocht worden geblazen, omdat er een Gerechtshof was [dat als opvolger van het Sanhedrin beschouwd kon worden]. Lang niet alle joodse geleerden waren het met hem eens, omdat zij vonden dat de bevoegdheden van het Sanhedrin niet aan lager gerechtshof konden worden overgedragen. Maar Jochanan zette zijn beslissing door al was het alleen maar om het gezag van zijn Gerechtshof als opvolger van het Sanhedrin te vestigen. Al snel ontstond er een meningsverschil: had hij deze beslissing alleen genomen voor Javne of voor alle plaatsen in het land Israël waar zich een gerechtshof bevond?

Jochanan zelf heeft niet zo heel veel joods-wettelijke beslissingen nagelaten. Joodse geleerden nemen in het algemeen alleen beslissingen over zaken die aan hen worden voorgelegd. Het heeft waarschijnlijk jaren geduurd, voordat het volk de weg naar het nieuwe Gerechtshof in Javne heeft weten te vinden. Zelf hield Jochanan zich vooral bezig met liturgische kwesties die door het wegvallen van de tempel waren ontstaan. Zijn halachische beslissingen betroffen onder andere:

  • de wijze van viering van het Loofhuttenfeest;
  • het eten van de nieuwe graanoogst op de eerste dag van de omertelling (de dagelijkse aanbieding van een graanschoof aan de tempel op de dagen van Pèsach tot Sjavoe’ot (Pasen tot Pinksteren);
  • het getuigenis van de verschijning van de nieuwe maan, belangrijk om de juiste datums voor de feestdagen te kunnen vaststellen;
  • het uitspreken van de priesterzegen over het volk;
  • het offer dat proselieten moesten brengen na hun toetreding tot het Jodendom, etc.

Bij al zijn besluiten probeerde hij de herinnering aan de tempel levend te houden en tegelijk de belangen van de priesters ondergeschikt te maken aan die van het volk. Zijn leerlingen zouden later niet meer alleen met liturgische, maar met een veel breder scala van joods-wettelijke problemen geconfronteerd worden.

Het aantal geleerden in Javne nam op den duur zo’n omvang aan, dat Jochanans Gerechtshof langzaam maar zeker de status van het Sanhedrin werd toegekend. Of hem tijdens zijn leven ook de titel nasi (´vorst´, ‘hoofd’ of ‘prins’) werd toegekend – gelijk zijn voorgangers Hillel, Gamaliël en Simeon ben Gamaliël –, is niet duidelijk. Maar toen hij als hoofd van het Gerechtshof werd opgevolgd door Gamaliël II, de zoon van Simeon ben Gamaliël, werd deze erkend als erfgenaam van de titel nasi. Toen bovendien aan het eind van de 1e eeuw de officiële titel Rabbi in zwang kwam voor joodse geleerden die waren opgeleid in de rabbijnse leerscholen, werden Gamaliël I, zijn zoon Simeon, Jochanan ben Zakkai, alle drie postuum, en Gamaliël II bij zijn leven vereerd met de titel Rabban (‘Onze leraar’).

Grondlegger van het Jodendom
Na de verwoesting van Jeruzalem hadden velen hun hoop gevestigd op een spoedig herstel van de stad en de tempel. Ook aan het eind van de 1e eeuw CJ bleef de geest van het activistische Zelotisme velen inspireren. Apocalyptici voorspelden daarentegen dat God de verlossing uit de macht van Rome spoedig zelf zou bewerkstelligen. Maar Jochanan ben Zakkai was realist genoeg om niet uit te gaan van een snel herstel. Hij wakkerde de hoop daarop dan ook niet aan en vond het verstandiger het joodse leven te vernieuwen met oog op een langdurige periode zonder tempel en offerdienst. Zijn standpunt was dat, zoals straf volgde op zonde, verlossing zou volgen op bekering. Zijn prioriteit lag daarom bij het herstel van het sociale en politieke leven van het volk in het land Israël. Voorwaarde voor de uiteindelijke verlossing – wanneer dan ook – was dat het volk weer ging leven volgens de Tora en de interpretatie die de rabbijnen daaraan gaven. Hoelang dat proces zou gaan duren, daarover heeft hij zich nooit uitgelaten. Hij was sceptisch over al te hooggespannen messiaanse verwachtingen. Zijn messiaanse boodschap was: “Als je een jong boompje in je hand hebt en iemand zegt tegen je: ‘Kijk, daar is de messias,’ ga dan door met het planten van het boompje, en pas als je daarmee klaar bent, ga er dan heen om hem te ontvangen.”

Jochanan riep het volk op hun lot door eigen inspanning te verbeteren. Hij onderwees dat Israël gelukkig zou kunnen leven als het zich onderwierp aan God en aan de Romeinse overheid en de wetten van beide zou opvolgen. Dat is nog altijd het rabbijnse standpunt voor het joodse leven in de Diaspora. De mondelinge Tora van de Farizeeën en hun opvolgers, de rabbijnen, maakt het in het algemeen mogelijk de tegenstrijdigheden die daaruit voorkomen, tot een oplossing te brengen. Jochanans opvolgers, te beginnen bij Gamaliël II, hebben steeds naar een goede verstandhouding met de Romeinse overheid gestreefd, zolang deze de autonomie in joodse aangelegenheden aan hen overliet.

Jochanans dood
Na een aantal jaren van opbouwwerk in Javne trok Jochanan – die al op gevorderde leeftijd was – zich terug in een dorpje in het grensgebied tussen de kustvlakte en het bergland van Judea. Zo maakte hij plaats voor het leiderschap van Gamaliël II, zoon en erfgenaam van Simeon ben Gamaliël I. In zijn nieuwe woonplaats bleef hij halachische beslissingen nemen en zijn leerlingen onderwijs geven tot zijn dood. Jochanans gezag was in de generaties na hem onweersproken. Eén traditie zegt: “Toen Rabban Jochanan ben Zakkai stierf, verdween de glans van de wijsheid in Israël.” Over zijn dood wordt een aangrijpende anekdote verteld, die des te meer indruk maakt als we het verhaal plaatsen in het licht van Jochanans besluit om midden in de oorlog Jeruzalem te verlaten. Heeft hij de rest van zijn leven eraan getwijfeld of hij daar wel goed aan had gedaan? Het verhaal vertelt: “Toen hij ziek werd, kwamen zijn leerlingen hem opzoeken. Toen Rabban Jochanan ben Zakkai hen zag, begon hij te wenen. Zijn leerlingen zeiden tot hem: ‘Licht van Israël, pijler van de Rechterhand [de rechterzijde is die van de verdediging in een strafproces], machtige Hamer [Makkabeeër]! Waarom ween jij?’ Hij antwoordde: ‘Als ik voor een menselijke koning zou moeten verschijnen, die er vandaag is en morgen in een graf ligt; wiens boosheid – als hij kwaad op mij is – niet duurt tot in eeuwigheid; die als hij mij gevangenzet, mij niet voor altijd gevangenzet; en die als hij mij ter dood brengt, mij niet tot de eeuwige dood brengt; en die ik kan ompraten met woorden en omkopen met geld, zelfs dan zou ik wenen. Maar nu ik moet verschijnen voor de hoogste Koning der Koningen, die leeft en blijft bestaan voor altijd en altijd; wiens boosheid een altijddurende boosheid is; die als Hij mij gevangenzet, mij voor eeuwig gevangenzet; die als Hij mij ter dood brengt, mij ter dood brengt voor altijd; en die ik niet kan ompraten met woorden of omkopen met geld. Nee, meer nog, als er twee wegen voor mij liggen, de ene die naar het Paradijs leidt en de andere naar Gehinnom (de hel); en ik weet niet welke ik te gaan krijg, zou ik dan niet wenen?’”

Bij het verschijnen voor de menselijk koning in het antwoord van Jochanan gaan de gedachten automatisch uit naar zijn ontmoeting met Vespasianus, die hem ook als vijandige opstandeling ter dood had kunnen brengen. Zal de Koning der Koningen hem net zo goed gezind zijn, of hem juist veroordelen, omdat hij de bevolking van Jeruzalem in haar doodsstrijd aan haar lot overliet? Echter, de rabbijnse traditie heeft Jochanan geëerd met de titel Rabban, ‘onze Leraar’, omdat hij net als Jeremia en de andere profeten vóór hem inzag dat de weg die de EEUWIGE al worstelend met Israël gaat door de geschiedenis, er niet een is van ‘kracht en geweld, maar van de Zijn geest’ (Zecharia 4:6). Toen het moment van zijn dood was aangebroken zou hij tot zijn leerlingen gezegd hebben: “Verwijder de vaten [uit de kamer], zodat ze niet onrein worden [door mijn lijk], en zet een troon klaar voor Hizkiah, de koning van Juda, die eraan komt om mij te vergezellen tot in de volgende wereld.” Hizkia was een model voor de messias. Het is een van de weinige aanwijzingen dat Jochanan in de messiaanse toekomst is blijven geloven.

Jochanans erfenis
Het belang van Jochanan ben Zakkai voor het Jodendom is nog altijd van onschatbare waarde. Met zijn optreden kroop Israël als door het oog van een naald. Hij is de Noach waar het hele rabbijnse Jodendom van afstamt. Hij legde het fundament voor de dynastie van de Gamaliëls, waarvan een verre nazaat, rabbi Jêhoedah de Prins (ha-nasi), zo’n 130 jaar later als de eindredacteur van de Misjnah (de kern van de Talmoed) zou optreden. Dat was de pit waaromheen in de eeuwen daarna twee Talmoediem zouden groeien, zonder welke er tot de dag van vandaag geen Jodendom bestaat.

Zijn leerlingen zetten zijn erfenis voort. Zijn leerlingen Josjoea ben Hananiah en Eliëzer ben Hyrkanos zouden de rabbijnse discussies in de decennia daarna aanvoeren. Josjoea leidde de liberale, vredelievende vleugel. Hij onderwees: “Leg het volk geen verplichtingen op die de meerderheid ervan niet kan opbrengen.” Eliëzer leidde de conservatieve vleugel die zich strikt aan de oude tradities wilde houden. De dynamiek tussen beide benaderingen heeft het Jodendom tot de dag van vandaag levend gehouden.

Tot besluit nog een uitspraak die karakteristiek is voor Jochanans positieve en optimistische levensinstelling. Eens vroeg een niet-jood aan Rabban Jochanen ben Zakkai: “Wij hebben feesten en seizoenen en jullie hebben feesten en seizoenen. Wij hebben kalenders en Saturnusdagen [zaterdagen], en jullie hebben Pasen, Pinksteren en Loofhuttenfeest. Op welke dag kunnen we samen feestvieren?” Rabban Jochanan antwoordde hem: “Op de dag waarop de regen valt. En hoe weten we dat? Er is immers geschreven: ‘De velden bekleden zich met graan, zij juichen en zingen elkaar toe’ (Psalm 65:14). En direct daarna: ‘Juich voor God, heel de aarde, en bezing de heerlijkheid van zijn Naam!’ (Psalm 66:1).”

Literatuur
De gegevens voor deze serie artikelen zijn hoofdzakelijk ontleend aan:
- Encyclopaedia Judaica, Jerusalem 1972, lemma: Johanan ben Zakkai; lemma: Gamaliel.
- Jacob Neusner, A Life of Rabban Yohanan ben Zakkai : Ca. 1 – 80 C.E., Leiden 1962.
- Jacob Neusner, Jodendom in een tijd van crisis: Vier reacties op de verwoesting van de tweede tempel. Ter Herkenning 9, 5, p. 146-160. Den Haag, 1981.


Dit artikel verscheen eerder in: Judaica-Bulletin 34.4, juli 2021.

Een uitgebreidere versie van deze serie is te vinden in de brochure Jochanan ben Zakkai, Folianti-reeks 44.


This is the website of Peter van 't Riet