Artikelen Jodendom

Wie waren de Farizeeën? (2) - Peter van 't Riet - 2022

In het vorige artikel uit deze korte serie kwamen vragen aan de orde, zoals: Wie waren de farizeeën? Hoe is de farizese beweging ontstaan? Hoe invloedrijk waren de farizeeën? Hoe functioneerden de farizese leerscholen? Hoe was hun relatie tot het openbaar bestuur in het land Israël? Waar komt de naam ‘farizeeën’ vandaan? In deze aflevering vertel ik iets over de pluriformiteit van de farizese beweging, die nog te vaak wordt gezien als een monolithisch blok in het Jodendom van de 1e eeuw CJ.

Vormden de farizeeën een uniforme beweging?
Hoewel hun waardering voor de farizeeën sterk verschilde, wekken zowel Flavius Josefus als de evangelisten de indruk, dat zij een uniforme beweging vormden, die goed was afgebakend van andere joodse groepen en van de rest van het volk. Josefus zegt bijvoorbeeld dat zij vriendelijk waren voor elkaar, eendracht bevorderden en respect hadden voor het volk. Uit de evangeliën hebben generaties bijbellezers opgemaakt, dat de farizeeën unaniem als vijanden van Jezus optraden. Beide beelden zijn echter eenzijdig en doen geen recht aan de pluriformiteit van de farizese beweging. De Talmoed spreekt eufemistisch – maar veel adequater – over zeven soorten farizeeën. Wie echter goed leest, kan ook bij Josefus en in de evangeliën ontdekken, dat er diverse soorten farizeeën zijn geweest en dat pluriformiteit een wezenlijk kenmerk van hun beweging was. In zijn beschrijving van de zeloten – de joodse verzetsbeweging tegen de Romeinen – noemt Josefus hen “in alles gelijkend op de farizeeën met als enige uitzondering, dat zij een hartstocht voor vrijheid hadden die bijna onoverwinnelijk was.” Dat was waarschijnlijk een bedekte manier om aan te geven dat de farizese beweging ook rebelse aanhangers had, die geweld tegenover de Romeinse bezetter van het land Israël niet schuwden. Daarnaast waren er onder hen de vredestichters die zich richtten op de geestelijke verheffing van het volk.

Ook de evangeliën geven een minder uniform beeld van de farizeeën dan vaak wordt gedacht. Elders heb ik laten zien dat de evangelisten Markus en Mattheüs het meest negatief over hen zijn, terwijl het beeld dat Lukas en de vierde evangelist geven, meer divers en vriendelijker is. Bovendien is aan de inhoud van Jezus’ controverses met de farizeeën af te lezen, dat het vaak om specifieke opvattingen ging, waarover niet alle farizeeën hetzelfde dachten. Het conflict in Lukas 11:42 betreft bijvoorbeeld het betalen van de tienden (tempelbelasting) over tuinkruiden zoals de munt en de ruit. De rabbijnse opvolgers van de farizeeën noemen in de Talmoed echter nergens de munt, terwijl de ruit samen met andere tuinkruiden vrijgesteld was van het betalen van tienden. Dit laat zien dat er in de 1e eeuw CJ een meningsverschil is geweest tussen striktere en mildere farizeeën, waarbij Jezus aan de kant van de laatsten stond. In het evangelie van Lukas is de verstandhouding zelfs zo vriendelijk, dat sommige farizeeën Jezus waarschuwen als Herodes Antipas hem wil doden (Lukas 13:31), en andere farizeeën Jezus uitnodigen aan hun tafel (Lukas 7:36; 11:37; 14:1).

Zeven soorten farizeeën
Het meest diverse en pluriforme beeld van de farizeeën vinden we in de rabbijnse literatuur. De oudste controverse tussen hun geleerden stamde al uit 2e eeuw vCJ. Later gaven de geleerden Hillel en Sjammai hun namen aan twee farizese leerscholen, waartussen 316 controverses worden vermeld over rituele, civiele en godsdienstfilosofische kwesties. In 83% van deze controverses neemt de School van Sjammai het strengere standpunt in, de School van Hillel het coulantere. Karakteristiek was hun meningsverschil over de vraag of de mens beter wel of niet geschapen had kunnen worden. Twee en een half jaar debatteerden beide scholen daarover, waarbij de aanhangers van Hillel het positieve, die van Sjammai het negatieve standpunt verdedigden. Uiteindelijk vonden zij elkaar in het compromis dat de mens beter niet geschapen had kunnen worden, maar nu hij eenmaal geschapen is, hij goed op zijn daden moet letten.

De pluriformiteit was groter dan die van twee scholen. De Talmoed spreekt zoals we al zagen over zeven soorten farizeeën. Ongetwijfeld is dit aantal symbolisch en geeft het aan dat er farizeeën van allerlei slag bestonden. Van die zeven soorten worden er vijf cryptisch, maar kritisch omschreven, zoals bijvoorbeeld: “De farizeeër die zijn plicht nakomt.” Het commentaar bij deze omschrijving luidt: “Dat is toch lovenswaardig!? Echter, deze [farizeeër] zegt: Welke plicht rust [er eigenlijk] nog [meer] op mij, dan zal ik die vervullen.” Waarmee hij zelfvoldaan wil zeggen, dat er geen plicht is die hij niet nakomt. Een dergelijke zelfvoldaanheid van farizeeën wordt ook in de evangeliën aan de kaak gesteld (Lukas 18:9-14). Slechts twee groepen farizeeën komen er in de Talmoed beter vanaf: de farizeeën van de vrees en de farizeeën van de liefde. Men herkent daarin de School van Sjammai resp. de school van Hillel. Waarschijnlijk gaat het bij deze zeven soorten farizeeën niet om verschillende groepen met elk hun eigen doctrine en organisatie, maar om verschillende mentaliteiten die binnen de farizese beweging bestonden. Maar ook dat maakt de diversiteit binnen de beweging duidelijk.

Binnen de brede farizese beweging bestonden hechtere en minder hechte kernen. In de steden kwamen zogenaamde chavoerah-groepen (‘vriendschaps- of kameraadschapsgroepen’) voor, die zich ook buiten de tempel minutieus hielden aan de Toravoorschriften over het betalen van de tienden, de rituele reinheid en andere priesterlijke verplichtingen. Zij aten hun dagelijkse voedsel in een staat van tempelreinheid, waarvoor zij zich afzonderden van hun omgeving. Wel bleven zij – in tegenstelling tot de essenen – functioneren binnen de joodse samenleving om anderen te onderwijzen door hun voorbeeld. Deze chavoerah-groepen waren losjes georganiseerd zonder formele structuur of officiële functionarissen zoals de essenen die kenden.

Chassidiem en farizeeën
En dan waren er nog de chassidiem (‘vromen’), die vanaf halverwege de 1e eeuw vCJ aan de rand van de farizese beweging opereerden. Deze zogenaamde vroege chassidiem moeten niet verward worden met de chassideeërs uit de tijd van de Makkabeeën (de voorlopers van de essenen), noch met de latere chassidische beweging uit het 18e-eeuwse Oost-Europa. De chassidiem rond het begin van de christelijke jaartelling vormden geen georganiseerde groep in het land Israël, maar vertegenwoordigden meer een religieus levenstype. Deze chassidiem waren vrome mannen die individueel leefden tussen het volk. In de farizees-rabbijnse literatuur worden veel verhalen over hen verteld. Vaak worden zij anoniem ten tonele gevoerd. Sommigen zijn met naam en toenaam bekend. Velen van hen kwamen – evenals Jezus – uit Galilea. Tot die laatste groep behoorden onder andere: Choni de Cirkeltrekker (gest. 65 vCJ); zijn kleinzonen Abba Chilqia en Chanan de Verborgene (eind 1e eeuw vCJ); Rabbi Chanina ben Dosa (ca. 70 CJ); Rabbi José de Priester (eind 1e eeuw CJ). Waar de farizese geleerden gekenmerkt werden door hun intellectuele Tora-onderwijs, daar werden de chassidiem dat door hun charismatische wijze van leven en omgang met de Tora. De farizese geleerden stonden ambivalent tegenover hen. Enerzijds bewonderden zij hun vroomheid, anderzijds kritiseerden zij hun gebrekkige kennis van Tora en overlevering. Want – meenden deze geleerden – wie geen Tora studeert, kan niet vroom zijn.

Uit de verhalen over de chassidiem zijn een groot aantal karakteristieken af te leiden over hun manier van leven. Hun verering van God was bijna grenzeloos. De Tora pasten zij zeer streng toe op zichzelf, maar zeer zachtmoedig op hun medemensen. Zij werden ook wel ‘mannen van de daad’ genoemd en stelden een groter belang in Tora doen, dan in Tora studeren. Veel belang hechtten zij aan de offerdienst in Jeruzalem en sommigen van hen brachten veel meer offers dan de Tora voorschrijft. Ook deden zij hun gebeden drie keer per dag met grote overgave. Bij het vervullen van hun Toraplichten durfden zij grote risico’s te lopen, zoals het niet onderbreken van hun gebeden als er levensgevaar dreigde. Hun leven was erop gericht uit eerbied voor God geen zonde te begaan.

De chassidiem leidden een sober leven, vaak zelfs in armoede. Door hun vrome levenswijze “dicht bij God” werden zij gezien als mannen die door hun gebed hun medemensen konden redden uit de nood van ziekte en hongersnood. Maar als God daarna ingrijpt ten gunste van het volk, is hun bescheidenheid zo groot dat zij daar niet de eer voor willen hebben. En hoewel de farizees-rabbijnse literatuur er spaarzaam mee is, blijkt uit sommige mededelingen dat de chassidiem “kind aan huis” waren in de hemel en zelfs de demonen en de engelen bevelen konden geven. Choni de Cirkeltrekker ging één keer zelf zover, dat hij God dwong om regen te geven, waarna de farizese leider Sjimon ben Sjetach (ca. 70 vCJ) hem een reprimande gaf. De chassidiem stonden nog dichter bij het gewone volk dan de farizese schriftgeleerden. Zij gingen respectvol om met hun vrouwen en waren oprecht en eerlijk voor hun naasten van wie zij niemand ooit wilden benadelen.

De kritiek van de farizese geleerden op sommige chassidiem richtte zich niet alleen op te weinig Tora studeerden, maar ook op het feit dat de Tora-interpretaties van de chassidiem niet voor het volk in zijn geheel uitvoerbaar waren. Hillel heeft er bijvoorbeeld op gewezen dat “een onopgeleid mens de zonde niet kan vrezen [bij gebrek aan kennis van zaken] en een onkundige geen chassied (een echte ‘vrome’) kan zijn.” Daarmee waarschuwde hij tegen de onkunde van de chassidiem en plaatste hij zich duidelijk buiten hun beweging. Omgekeerd waren de meeste chassidiem ook geen grote bewonderaars van de farizese schriftgeleerden. Hun prioriteiten lagen bij hun eigen praktische manier van leven in armoede, een leven dat zich afspeelde onder het gewone volk aan de rand van de farizese beweging.

Meningsverschillen onderling
In het bovenstaande zagen we al, dat er tussen de farizeeën onderling nogal wat meningsverschillen bestonden. Een van de factoren die een rol speelde in deze onderlinge verdeeldheid, was dat zij een lekenbeweging vormden. Zij kenden geen centraal leergezag, zoals de sadduceeën hadden in de functie van de hogepriester, en zoals de essenen hadden in de leidinggevende priesters. In principe kon elke jood farizeeër worden, of hij nu priester was of niet. De basis voor de farizese beweging was namelijk niet de erfelijke afstamming, zoals bij de sadduceeën en de essenen, maar het bestuderen en binnen de joodse samenleving praktiseren van de Tora. De farizeeën werkten de toepassing van de Tora uit binnen de bestaande culturele omgeving. Zo ontstond een halachah, een systeem van joods-wettelijke jurisprudentie, dat werd aangepast en aangevuld al naar gelang de culturele en maatschappelijke omstandigheden dat vergden. Elke jood die wilde participeren in dat proces van Tora studeren, Tora interpreteren en Tora naleven, kon in principe deelnemen aan hun beweging. Dat was ook hun kracht waardoor zij als enige joodse groepering de catastrofe van 70 CJ wisten te overleven en het Jodendom van de ondergang wisten te redden.

Conclusies
Uit bovenstaande kunnen we concluderen dat de farizeeën geen nauwkeurig afgebakende en goed georganiseerde groep vormden. Hun beweging was divers, bestond uit verschillende strengere en tolerantere vleugels, had diffuse grenzen met de grote meerderheid van het volk en stond open voor ieder die wilde participeren. Iedereen die zich met hun opvattingen verwant voelde, kon ‘farizeeër’ worden. Iedereen die zich aan bepaalde strenge farizeeën ergerde, kon hen bestrijden. Alleen van de min of meer gesloten kernen van de chaveriem kon niet iedereen zomaar lid worden. Maar ook die stonden in beginsel open voor ieder die hun ideeën en levenswijze wilde delen.

In een volgende aflevering zal ik iets vertellen over de farizese leer.


Dit artikel werd eerder gepubliceerd in: Judaica-Bulletin 35.3, april 2022.
 

 


This is the website of Peter van 't Riet