Artikel

Besnijdenis in het geding - Peter van 't Riet - 2013

Het is weer eens zover. Na de voorlopig mislukte aanval op de rituele slacht door politici voor wie het onderscheid tussen mens en dier aan het vervagen is, is onlangs onze medische stand in het geweer gekomen tegen de besnijdenis van jongens: niet eens alleen ontraden, maar zelfs verbieden is de mantra geworden. Besnijdenis zou medisch onverantwoord zijn en een ernstige schending van de lichamelijke integriteit van het kind betekenen, alsof dat laatste een medische categorie is waar artsen het laatste woord over moeten hebben. En veel verlichte, moderne, goed opgeleide en politiek correcte Nederlanders laten zich snel voor dit soort standpunten winnen. Religie is immers iets uit het verleden en alleen nog in vrijzinnige vormen achter de voor- en kerkdeur acceptabel. Maar gelukkig zijn er ook nog tegengeluiden.

In de NRC (1) schreef Rosanne Hertzberger, moleculair bioloog van beroep, een fraaie column waarin ze de opvattingen van antibesnijdenisartsen ontleedt en de twijfelachtigheid ervan aantoont. Die column begint met de woorden: "Toen we vorige keer dit gesprek moesten voeren - toen over rituele slacht - werd dierenmishandeling als belangrijkste excuus ingezet om godsdienstvrijheid te beperken. Nu komt de besnijdenis van jongens weer eens ter tafel met het argument dat ouders geen onomkeerbare beslissingen mogen nemen voor hun kinderen." Vervolgens laat Hertzberger zien tot welke absurditeiten het door betreffende medici bepleite verbod op onomkeerbare beslissingen van ouders over hun kinderen zal leiden: "In Nederland mag een ouder beslissen of een kind wordt geboren. [ ... ] Een ouder mag het kind leren dat je alleen rauwe groente en zaden mag eten omdat je jezelf anders vergiftigt. [ ... ] Een ouder mag een kind al zijn normen en waarden en geloof en angst en haat en liefde meegeven, opzettelijk of onopzettelijk, goedschiks of kwaadschiks. Een ouder geeft een kind zijn DNA en zijn opvoeding, zowel nature als nurture. Maar oh wee, als een ouder het kind laat besnijden. Want dat, dames en heren, is onomkeerbaar."

Vervolgens bespreekt Hertzberger de aanleiding van het heropende debat over de besnijdenis van jongens. Die aanleiding: " ... is het medische gebekvecht tussen Amerikaanse en Europese kinderartsen. Afgelopen maandag [18 maart] haalde de nieuwste Europese veldslag zelfs de voorpagina van deze krant [de NRC]. In het kort komt het hier op neer: Europese kinderartsen vinden dat besnijdenis meer nadelen heeft dan voordelen. Amerikaanse kinderartsen zien meer voordelen dan nadelen. De Amerikanen verwijten de Europeanen slordig literatuuronderzoek te hebben gedaan. De Europeanen verwijten de Amerikanen aan culturele vooroordelen te lijden." Daarna geeft Hertzberger haar eigen bevindingen op dit punt weer: "Bij het bestuderen van de publicaties ontdek je dat beide kanten een punt hebben. Er zitten nadelen aan besnijdenis: zoals het risico op doorgaans niet zulke ernstige complicaties. Er zou ook een culturele correlatie zijn tussen besnijdenis en seksuele problemen, ook al wordt de onderbouwing daarvan in het Amerikaanse weerwoord met de grond gelijk gemaakt. Er zijn ook voordelen: besnijdenis zorgt voor betere hygiëne en significant minder overdracht van een aantal soa's [seksueel overdraagbare aandoeningen] waaronder hiv in heteroseksueel geslachtsverkeer. Maar in de westerse wereld, waar dat soort hiv-besmettingen nauwelijks voorkomen en iedereen met grote regelmaat een douche neemt, zijn ook die voordelen van besnijdenis te verwaarlozen. Er is dan ook maar één  belangrijke conclusie uit deze woordenwisseling te trekken: besnijdenis heeft nauwelijks [medische] voordelen, maar het zorgt ook niet voor een grote medische misstand."

Terecht merkt Hertzberger op grond van bovenstaande op dat er dus geen enkele reden is voor artsen om over de jongensbesnijdenis een maatschappelijk en politiek debat te gaan voeren. Medische argumenten spelen immers nauwelijks een rol in deze zaak. En toch "blijven artsen zich er maximaal mee bemoeien, alsof niets anders dan geneeskunde doorslaggevend zou moeten zijn." Interessant is haar analyse van het verschil in benadering door Amerikaanse en Europese medici. "De reden dat Amerikaanse artsen zich in de discussie mengen is duidelijk: hun standpunt heeft directe gevolgen voor de financiële vergoeding van besnijdenis uit publiek geld." En: "Niet-medisch [noodzakelijke] besnijdenis is in de Verenigde Staten nog steeds een gewoonte die maar heel langzaam verdwijnt. Nog steeds wordt vijftig procent van de jongens, religieus of niet-religieus, bij geboorte besneden." Een ridicule gewoonte volgens Hertzberger. In Europa gelden echter heel andere overwegingen: "De enige reden waarom bijvoorbeeld Nederlandse artsen al hun gewicht en autoriteit inzetten in de discussie, is omdat ze een besnijdenisverbod willen bewerkstelligen [ ... ] op veel meer dan alleen medische gronden. Artsen spreken in ons land met net zoveel autoriteit over geneeskunde als dat ze een oordeel vellen over de lichamelijke integriteit van het kind, over godsdienstvrijheid en de reikwijdte van de zeggenschap van ouders over hun kinderen." De medicus als hoeder van de maakbare samenleving over ons maakbare lichaam zou je kunnen zeggen. Is dat niet veeleer een culturele dan een medische component in hun standpunt?

"Des te komischer is het dus ook dat juist de Europese artsen hun Amerikaanse collega's culturele vooringenomenheid verwijten," aldus Hertzberger. "Heus, culturele vooringenomenheid speelt mee bij die Amerikanen. Maar uit Europese hoek is het een bizar verwijt. De culturele component van het besnijdenisdebat is hier niet minder afwezig." En dan legt Hertzberger de vinger op een zere plek in onze Noord- en West-Europese samenlevingen: "Nergens ter wereld vind je zoveel kritiek op gelovigen en afkeer van religie als in Noord-Europa, waar de auteurs vandaan komen. Dit is één van de meest atheïstische delen van de wereld. Hier staat de vrijheid om je anders te gedragen, andere levensstijlen, andere rituelen erop na te houden dan de geoorloofde atheïstisch gewoontes, continue onder druk." Niet-medisch noodzakelijke besnijdenis wordt dan gezien als "een regelrechte mishandeling van het kind en een legitieme grond om op het ouderlijk gezag en de godsdienstvrijheid in te breken." Ironisch besluit zij haar column met de woorden: "Maar gelukkig speelt die hele cultuur volstrekt geen rol in het oordeel van de artsen over besnijdenis. Dat [oordeel] is [immers] gebaseerd op puur medische gronden. Right."

Hertzbergers analyse van het debat is verhelderend. De antibesnijdenisartsen gaan uit van een geheel ander mensbeeld dan het jodendom doet. In de grond van de zaak houden zij er een biologisch mensbeeld op na dat niet alleen in de atheïstische kringen die Hertzberger bedoelt, wordt aangehangen, maar bijvoorbeeld ook in sommige kringen van moderne christenen. Veel christenen zijn de laatste decennia onder invloed van de secularisering de schepping, en daarbinnen de natuur, steeds meer gaan zien als "Gods biologische project" waarin de mens zo weinig mogelijk moet ingrijpen. Daarin hebben planten en dieren een "waarde in zichzelf” toebedeeld gekregen, onafhankelijk van hun relatie tot de mens en tot de rest van de wereld. Uiteindelijk wordt ook de lichamelijkheid van de mens daarin als een "waarde in zichzelf” gezien, onafhankelijk van de relatie tot het geestelijke aspect van het menselijke bestaan. Ook wie het christendom inmiddels verruild heeft voor een natuurwetenschappelijk geïnspireerde werkelijkheidsopvatting, houdt niet veel anders over dan een biologische kijk op de natuur in het algemeen en op de lichamelijkheid van de mens in het bijzonder. Met het geestelijke en ethische aspect van de mens hebben zowel de biologie als de andere natuurwetenschappen nooit goed raad geweten. Is het een wonder dat de besnijdenis in onze contreien wordt gezien als een beschadiging van de "heilige" natuur? Het is immers een religieus gebruik dat de algemene geldigheid van het biologische mensbeeld ondermijnt.

Het joodse mensbeeld heeft zich nooit laten verleiden tot een kijk op de natuur en op het menselijk lichaam als iets dat een "waarde in zichzelf” zou hebben. Want alles wat een "waarde in zichzelf” heeft, loopt het risico vergoddelijkt te worden, te worden verheven tot hoogste goed in het menselijk leven, iets waaraan de mens zich met hart en ziel moet toewijden. Ook de Tora als goddelijke openbaring van ethisch verantwoord leven heeft daar dan geen vat meer op. In het jodendom is de schepping, de natuur en ook de lichamelijkheid van de mens weliswaar buitengewoon belangrijk, maar vooral als een onmisbare werkplaats om het creatieve proces vorm te geven dat God en mens sinds het begin van de schepping met elkaar zijn aangegaan. En het is nu juist de besnijdenis die als teken fungeert van deze verbondenheid van in het bijzonder de joodse mens met de God van de Tora (bijv. Genesis 17: 9-11). Dat is een ergernis voor de aanhangers van het biologische mensbeeld in onze streken die er overigens prat op gaan democratisch en tolerant te zijn.

Wil bovenstaande nu zeggen dat we alle godsdienstige praktijken van willekeurig welke godsdienst maar in ons land moeten toelaten? Natuurlijk niet, ook de godsdienstvrijheid heeft haar grenzen. Godsdienstig geïnspireerde geseling, handafhakking, polygamie of weduwenverbranding behoren niet verdedigd te worden met een beroep op de vrijheid van godsdienst. De vraag is alleen: waardoor moet het grondrecht van godsdienstvrijheid dan worden begrensd? Door de overtuigingen van een beroepsgroep zoals de medische stand? Door politiekmaatschappelijke ideologieën of demagogisch optredende politici? Door de gedeelde meningen van toevallige meerderheden in het parlement? Of door een zorgvuldige inpassing van godsdienstige gebruiken in het humanitaire waardensysteem waarop de Nederlandse samenleving is gebouwd, een waardensysteem overigens dat voor een groot deel aan de Bijbel en daarmee aan de Tora en het jodendom is ontleend? Zo'n zorgvuldige afstemming binnen een omvangrijker humaan waardensysteem kan nu juist heel goed geïllustreerd worden met... de joodse besnijdenis!

In het standaardwerk 'Joodse riten en symbolen' schrijft rabbijn S.Ph. de Vries (2) daarover: "Op de achtste dag [vindt] als regel [de besnijdenis plaats]. Maar eerst moet vaststaan – wetenschappelijkerwijze gesproken vaststaan – dat het kind gezond is en van de kleine operatie niet alleen geen gevaar, maar ook geen nadeel zal ondervinden. Als het kind te teer is – zijn kleur is niet zoals deze behoort te zijn, er hapert iets aan de bloedsomloop of er zijn andere bezwaren welke de deskundige aanleiding geven om tot enig uitstel te adviseren – dan heeft er zonder meer geen besnijding plaats voordat de geneesheer het goed vindt. Er kunnen zelfs andere omstandigheden dan directe gezondheidsredenen tot uitstel leiden." Waarna De Vries een geval bespreekt van een gezin waarin door oorlogsomstandigheden een goede zorg voor het besneden kind in de ogen van de rabbijn en de besnijder niet gegarandeerd kon worden. Als uitstel nodig is, wordt de handeling zo spoedig mogelijk daarna verricht, zodra de omstandigheden weer zodanig zijn dat er geen gevaar voor nadelige gevolgen meer bestaat. Verder lezen we: "En het kan voorkomen dat een joodse jongen helemaal niet besneden wordt, nooit besneden mag worden. Dat is het geval, wanneer er reden bestaat om aan te nemen, dat het kind een haemophile kan zijn, tot een geslacht, tot een tak van een geslacht behoort van wat de volksmond 'bloeders' noemt. Dan is besnijding verboden."

Ook de handeling zelf is met de grootste zorg omgeven en mag alleen verricht worden door een goed opgeleid en gecertificeerd moheel (besnijder). Alle maatregelen die vanuit hygiënisch oogpunt nodig zijn worden getroffen overeenkomstig de laatste medische inzichten. De Vries schrijft daar bijvoorbeeld over: "Eertijds en dat is nog niet eens zo lang geleden, bracht men de besnijdenis bij voorkeur naar de synagoge. [ ... ] Maar de besnijdenis in de synagoge is bij ons niet meer gebruikelijk. Ook niet op Nieuwjaar en evenmin op de Grote Verzoendag. Het kind worde tijdens de besnijding niet blootgesteld aan de volte en de atmosfeer in de synagoge en na de besnijding niet aan het vervoer door de open lucht. Met de voortschrijding der hygiënische wetenschap en haar eisen en met de ontwikkeling der aseptiek, hebben de maatregelen van voorzorg, die bij het verrichten van een besnijding in acht genomen moeten worden, zoals te begrijpen is, gelukkigerwijze in allen dele gelijke tred gehouden."

Of bovenstaande zorgvuldigheid ook betracht wordt bij jongensbesnijdenis in andere groeperingen dan de joodse, is mij niet in alle opzichten bekend. In het publieke debat over besnijdenis ontbreekt dit aspect geheel, omdat het nu eenmaal niet politiek correct is onderscheid tussen de godsdiensten te maken. Dan zou je immers van discriminatie beschuldigd kunnen worden? Maar er zijn wel degelijk verschillen. De islamitische besnijdenis bijvoorbeeld vindt plaats tussen de zevende dag (na de geboorte) en het vijftiende levensjaar, meestal bij jongetjes als ze al wat ouder zijn. Dan kan zij wellicht tot traumatische herinneringen leiden. Als dat op enige schaal zo zou blijken te zijn, zou men daartegen maatregelen kunnen overwegen. Voor de islam is de besnijdenis ook minder belangrijk dan voor het jodendom. Het is geen verplicht ritueel en de Koran schrijft het nergens voor (3). Bij joodse jongens zijn traumatische herinneringen aan hun besnijdenis niet aan de orde. Geen joodse man herinnert zich immers zijn besnijdenis op de achtste dag na zijn geboorte. Wel wordt hij door het besneden zijn steeds herinnerd aan het feit dat hij jood is. Dat sommigen dat op latere leeftijd niet leuk vinden, is naar voor hen, maar iedereen die godsdienstig is opgevoed, wordt bij allerlei latere gelegenheden in zijn of haar leven aan die godsdienst herinnerd, leuk of niet leuk. Geen reden echter om de godsdienstige opvoeding pas op het 18de levensjaar van start te laten gaan, ook niet om dat met de besnijdenis te doen.

De wens om een besnijdenisverbod in te voeren, waar een belangrijk deel van onze medische stand zich momenteel zo sterk voor maakt, wordt dus meer ingegeven door hun eigen behoefte om hun biologische mensbeeld te beschermen en aan iedereen op te dringen dan door het bestaan van een werkelijk medisch of maatschappelijk probleem.

Noten
1. NRC Weekend 23/24 maart 2013, p. 3.
2. De Arbeiderspers, 1986, 4c druk, p. 181 e.v.
3. Zie bijv. Wikipedia, bij: Circumcisie.

Dit artikel werd gepubliceerd in: Judaica Bulletin 26 nr. 3, april 2013.
This is the website of Peter van 't Riet